Bij deze bijeenkomst stonden we stil bij de hoofdstukken 2 (Spreken over God in persoonlijke en onpersoonlijke taal) en 3 (Ervaring van God).
Bij p.20 uit Spreken over God (Hoofdstuk 2):
We kunnen God nooit in onze taal vastleggen. Dat is mooi gezegd! We kunnen geen beeld van God maken! Er is ontwikkelen / ont-wikkelen nodig. Er werd naar een boekje van Bomans verwezen, maar ik weet niet meer welk.
Je ontwikkelt zelf als gelovige Bijbellezer ook. Je mag ruimte nemen om te begrijpen, uit te leggen. Helemaal als je die ruimte niet krijgt van de kerk. Dan moet je die nemen. Er werd hier verwezen naar die r.-k. parochie in ’s-Hertogenbosch (Salvator) waar een groot aantal leden een eigen weg gaat.
Maar durf je die ontwikkeling aan? Willen mensen wel nadenken en stil staan bij de vraag wie God voor hen en in deze dagen is? Het is heel veilig om je te verschuilen achter de stelling: “Ik geloof alles wat er in de Bijbel staat!”
Opvallend is de rol die de traditie hier krijgt. Eerst de Bijbel, dan de christelijke traditie. Sommigen zijn dat vanouds niet zo gewend. Bedenk daarbij overigens óók, dat de Bijbel zelf evengoed traditie is!
Op zich lijkt deze volgorde soms meer theorie dan praktijk in het geloofsdenken. Mij valt dan bijv. op hoe voor een aantal christenen dan toch bepaalde traditie de boventoon voert t.o.v. de Bijbel. Denk aan de Heidelberger Catechismus, die met de beide andere Formulieren van enigheid, in sommige kringen als dé leesregel tellen voor de uitleg van de Schrift. Je moet die bril op hebben, anders lees en interpreteer je de Bijbel niet goed. Dat is een omkering van prioriteiten.
Sommige beelden over God die in dogma’s zijn verwoord, keren steeds terug. Moeten dat ook. Maar soms lijkt men hier in de brochure toch de kool en de geit te sparen.
Het is op en top traditie om te zeggen: God is Schepper, Verlosser en Vernieuwer. Op de achtergrond klinkt dan mee de gedachte van de Drie-eenheid: God als Vader, Zoon en Heilige Geest.
Ook is het traditie om te zeggen: God is een persoon. Terwijl er in de Bijbel ook abstracte en materiële, onpersoonlijke beelden gebruikt worden: rots, licht, enz.
Uiteindelijk weten we niet hoe of wie God is. Hij gaat niet op in onze beelden. Dat geeft alle mogelijkheid tot verbeelding, tot eigen invulling. Maar vraagt ook om bescheidenheid en voorzichtigheid. Je kunt jouw beeld van God niet verabsoluteren, laat staan opleggen aan anderen.
In de ontwikkeling van je eigen beeld van God speelt ook je levenservaring een rol. Hoe jouw leven loopt, heeft gevolgen voor je geloofsontwikkeling en je relatie met God.
Bij p. 23:
Er is een intieme band tussen God en onze werkelijkheid, wordt gezegd, door de Vernieuwer. “Maar,” zegt iemand, “op het voetbalveld staan twee gelovige voetballers als tegenstanders tegenover elkaar. Beiden slaan een kruis. En dan?”
Bij. p 24:
Een naam geven: je kan ermee manipuleren. Maar ook kan die ander zich aan jou ontglippen. Er zit een belofte in je (doop)naam. Dat is een Joodse gedachte: je naam, je identiteit is bij God bekend.
Bij p.29vv uit Spreken over God (Hoofdstuk 3):
God is een mysterie: d.w.z. een er boven uitstijgende macht. Persoonlijk, ongrijpbaar, diep. Maar hoe wordt je dan geraakt…?
God is een mysterie: d.w.z. niet te vatten, te begrijpen. Maar hoe krijg je meer zekerheid? Grip? Hoe kun je er iets van overdragen op je kinderen of zelfs naar jezelf?
Iets zekers? Of voor mij functionerend als zeker? Verwijs je naar Jezus? Naar het grote gebod? Vertel je hoe het voor jou wél en niet werkt?
Wij zijn nog betrokken op de één of andere manier. Maar onze kinderen? Kleinkinderen? Hoe vertellen we het? Zij lijken de kerk niet nodig te hebben. Ze hebben minder discipline bij het leren van de geloofstaal. Hun wereld is gigantisch anders dan die van ons vroeger.
Bij p. 29:
Is Gods ervaring altijd heilzaam? Niet elke valpartij is heilzaam…
Je kunt terugkijkend zeggen: “Het was heilzaam voor me. “ En dan alleen vanuit jezelf, persoonlijk. Je kunt het niet opleggen aan een ander.
Je hebt een keuze: hoe interpreteer je wat gebeurt? Ik vertelde over het zingen aan het bed van een terminaal zieke. Ik zong eens “Je hoeft niet bang te zijn…” Later hoorde ik dat de betrokkene rustiger was geworden na mijn zingen. Maar ik wist ook dat de dosis morfine was verhoogd… Dus: hoe wil je het zien?
We leven wel in een belevingscultuur. We willen het voelen.
Maar God is er, óók los van je gevoel en je eigen wetenschap. Vgl. de broeders in Taizé die dat ook steeds benadrukken.
Tenslotte:
We werden stil van de vraag: “Waarom komt de Heilige Geest zo weinig aan de orde in deze teksten?”
We stamelden: Het gesprek ging niet steeds over God de vader. Maar over God. Dus ook over God de Geest. Maar dat was een niet helemaal bevredigend antwoord…